Bretagne Kampeerauto-Paradijs door
Jos Verweij
Weet u nog, dat Pinksterweekend 2001,
eerst dagenlang prachtig zomers weer en
dan op Pinksterzaterdag die koude harde wind met bakken vol regen. Fijn voor de
tuin maar niet als je een voorjaarsvakantie voorbereid hebt in Noordwest
Frankrijk.
Ons oorspronkelijke plan was om via de
kust van het Pas de Calais, over Le Havre naar Normandie en Bretagne af te
zakken en mogelijk nog wat Loire-gebied in ons uitstapje te doen. We hadden er
een maand voor uitgetrokken dus tijd genoeg dachten we.
Door het koude weer en de sombere
weersvoorspellingen draaiden we de zaak maar om. Als camperaars moet je nu
eenmaal flexibel zijn. Via het Belgische Bergen ( Mons ) ging het naar Vervins
(N2), dan de D966 naar Reims, prachtige kathedraal en dan de N51/D951 tot
Nogent s/Seine.
Een prettige weg, door groene dalen en
velden, omhoog en omlaag, slaperige dorpen en stadjes maar ook een weg met
geschiedenis. Kijk maar aan de linkerkant, de noordgaande kant, van de weg waar
iedere kilometer fraaie witte zuilen staan, die trots verklaren dat dit de
"Voie de la Liberté" is. De weg die de bevrijders in de 2e wereldoorlog
genomen hebben om Frankrijk te bevrijden. We reden door Epernay, het hart van
de champagne-streek, en waren verbaasd te zien, dat er veel meer
champagnemerken bestaan dan de paar waarvan wij het bestaan wisten. Die eerste
namiddag stopten we in Sézanne, een kleine oude plaats met een
overnachtingsplek voor campers. Vlak bij het centrum, onder het wakend oog van
de gendarmerie, op de Champs Benoit, een groot plein omzoomd met banken en
schaduwrijke bomen. Volgens Facile en Route plaats voor 10 wagens, volgens ons
wel voor 50. Wij stonden er alleen en ontdekten er een bakker en dat er uit de
palen op de parkeerplaats stroom kwam. EEC-aansluiting en keuze tussen 3A en
6A. De grote oude kerk uit de 16e eeuw is een bezoek waard.
De volgende dag ging het verder, via
Nogent s/Seine, Sens, Montargis en Orleans. Het doel was
Beaugency. Weer reden we door een groen golvend landschap en genoten van de
vergezichten. We dronken koffie in de schaduw van een 12e eeuws kerkje naast
een borstbeeld van een graaf gesneuveld in de duits-franse oorlog tijdens het
regime van Napoleon 111, Count L.J.Regenald en zo heette ook het dorpje. We
lunchten op het plein tegenover het kasteel in Chateauneuf s/Loire, nu een
maritiem museum, naast het Office du Tourisme. Over onze doorreis van Orleans
wil ik kort zijn. Door de slechte bewegwijzering en het zorgvuldig vermijden
van de tolwegen werd het een puinhoop en slechts door op goed geluk een weg in
te slaan slaagden we erin Orleans weer uit te komen en nog aan de goede kant ook.
We reden naar Vierzon en toen via hele kleine leuke bosweggetjes naar
Beaugency. Zowel "Facil"als de "Pro Mobil Atlas"vertelden
dat er een parkeerplaats was voor
ongeveer 10 campers aan de oever van de Loire, met minimale voorzieningen. Er
zijn 2 wc's, niet al te schoon en achter het gebouwtje is een drinkwaterkraan.
Op de overnachtingplaats sta je vrij rustig, direct aan het water, langs een
fiets/wandelpad naar Orleans. Het centrum met de bakker, de slager en wat
restaurants is vlakbij. Helaas heeft de kruidenier al plaats moeten maken voor
de grote supermarkten net buiten de stad.
Beaugency beviel ons zo goed dat we er
nog maar een nachtje langer bleven en op de fiets stapten om langs de Loire een
tocht te maken. We fietsten richting Orleans, het fietspad begon met asfalt,
toen stenen, grintverharding, hard zand en ging toen over in een karrenspoor.
Avontuurlijk dat wel en het bracht ons naar Meung s/L. Hier staat een prachtig
kasteel, vol met meubels en de kerkers met echte vergeetputten. Ook hier zagen
we camper-overnachtingsplaatsen en voor anderen een goed uitgeruste camping
direct naast de brug aan de rivier.
Via Chateau du Loir naar Le
Lude. We kwamen langs Chaumont met ook al een
prachtig kasteel en op de parkeerplaats onder het kasteel mocht op zacht
gras overnacht worden. Wij dronken er
koffie en gingen verder naar Neuillé
Pont Pierre, in Parc Chauvin moet volgens de boeken ook een slaapplek zijn. Wij
ontdekten er alleen een wc en benoemden het tot noodplek. In Chateau du Loir
bekeken we de camping maar blijkbaar was het zeer hoog water geweest want het
zag er drassig en weinig aantrekkelijk uit. Onderweg naar Le Lude stopten we
eerst nog even bij de Romeinse opgravingen
en dwaalden even te voet door de smalle straatjes rond het grote ronde
kasteel. Even buiten Le Lude, bij de tennisbaan aan de rivier de Loir mogen
zwerfauto’s 48 uur staan. Er is een wc, water en met de fiets ben je zo in het
stadje.
Omdat het weer nog steeds niet best
was, regelmatig stevige regenbuien, besloten we om maar een tocht in de
omgeving met de camper te maken en een nachtje langer te blijven. We bezochten
Vaas, Bruére s/L en Nogent s/L.
Langs de rivier is uitstekend te
fietsen wisten we van eerdere bezoeken
en genoeg te bekijken.
We zeiden Le Lude en de ezel, die op
het weiland tegenover de parkeerplaats woonde, vaarwel en gingen verder naar
het westen. Over kleine weggetjes, geel en wit op de kaart, reden we naar La
Possonniére. Onderweg kwamen we langs een aardbeienveld, waar tegen betaling
geplukt mocht worden en we verzamelden een vergiet vol met van die
zomerkoninkjes. In La Possonniére was het blijkbaar ook super hoog water
geweest en was de Loire ver buiten haar oevers getreden. De aangeprezen
staanplaats was, door supergrote stenen voor de oprit, onbereikbaar geworden
maar de eigenaar/pachter van het restaurant verwees ons voor een staanplaats
naar de camping. Deze was ook gesloten,
ook duidelijk overstroomd geweest maar omdat we toch geen
stroomaansluiting nodig hadden, dank zij ons zonnepaneel, stonden we er prima.
Een hele camping met water en stortput voor ons alleen.
Ook hier was weer langs de rivier prima
te wandelen en te fietsen dus bleven we
2 nachten en verkenden uitgebreid de omtrek. Het weer was een stuk
verbeterd en volgens de weerman van Radio Wereldomroep zou het nu in heel
West-Frankrijk mooi weer worden de weg naar Bretagne kon dus genomen worden.
Onze “Stellplatzen Atlas” en ook de
Facile gaven aan dat het goed toeven moest zijn in St.Brevin les Pins. Dat was
dus ons doel voor de volgende dag. Vanaf La Possonniére is het een prettige
rit. We raakten even de weg kwijt in Nantes, maar dan leer je onze ANWB weer
waarderen want de richtingsborden in Nantes waren deels zo verbleekt dat er
geen richting meer van de maken viel. De beschreven parkeerplaats in St.Brevin
vonden we moeiteloos. Er is een servicestation waar ik met een waterladende
fransman sprak, die me vertelde dat deze vrije plek per 1 juli 2001 gesloten
zou worden. Waarom wist hij ook niet. In ieder geval niet door gebrek aan
belangstelling want officieel kunnen er 8 wagens staan maar gemiddeld stonden
er wel een 20 of meer. Wij hebben al vaker opgemerkt dat de plaatsen genoemd in
het “Pro Mobil” boek zo populair zijn dat je beter de opgaven kunt gebruiken
als plaatsen waar je beter maar niet naar toe kunt gaan. Wij fietsten en
wandelden en aten er een verrukkelijke ijshoorn.
St.Brevin is echt een badplaats, kent u
Bergen NH ? Nou zoiets maar dan groter.
Wel mooi hoor. Op de fiets ontdekten we dat de volgende plaats, St.Michel Chef
Chef, ook een prachtige boulevard bezit met een leuk strand en van die typische
op hoge palen staande vissersverblijven van waaruit met kruisnetten gevist
wordt. En….. een heel groot stuk van de boulevard is het toegestaan om met de
motorwoonwa te overnachten. Er is een kraakhelder toiletgebouw, waterkraan en
mogelijkheid om je vuilwater te lozen. Voor dat laatste moet je naar het plein
voor het gemeentehuis en dan kun je zonder munten water laden. De winkels zijn
wel wat ver van de boulevard maar er is wel direct aan zee een…… ja,
verrukkelijke ijssalon. En wat een ruimte, stonden we in St.Brevin nog krap
naast elkaar opgesteld, hier staat de dichtstbijzijnde buurman ruim 100 meter
verder, dat is een Belg, die hier al enkele weken met zijn camper staat, kan niet
scheiden van de vissen, die met hoogwater vanuit de Golf van Biskaje het
jacht/visserijhaventje van St.Michel Chef Chef binnenzwemmen. Op de fiets
verkennen we weer de kustlijn en een stukje van het binnenland. Ook hier
genieten we weer van die speels gebouwde jaren ‘30 huizen.
De volgende dag reden we naar Pornic,
een toeristisch plaatsje met een baai
en een brede lange haven. In de haven vissersboten, niet van het Urkse of
Stellendamse type maar klein en van hout en maar 2 á 3 man aan boord. Aan de winkelkant
van de haven, daar waar de meeste terrasjes zijn is het betaald parkeren maar
aan de andere kant sta je ook prima en gratis. Van het uitgespaarde parkeergeld
kun je dan bij een filiaal van die verrukkelijke ijsfabriek een zalige ijshoorn
halen. Verder zijn er de gewone souvenirwinkels en expositielokalen, nooit
geweten dat er zoveel artiesten zijn. Tegen Pornic aan ligt St.Merie s/Mer, met
een reusachtige jachthaven, maar in St. Merie houden ze blijkens de
verbodsborden niet van kampeerauto’s, trouwens er is ook geen fatsoenlijke
parkeerplaats voor een beetje camper te ontdekken. In de restaurantjes rond de
haven van Pornic is de grote schlager “Frites avec Moules” dat zijn andere
mosselen dan de zeeuwse, kleiner en bruiner maar heel smakelijk. Een flesje
wijn erbij en nog een laat zomerzonnetje en je waant je God in Frankrijk.
Paimboeuf aan de Loire moest onze
volgende stop worden. Keurig parkeerterrein met wel ruimte voor 20 campers, wc,
water, stortput, en zelfs een stopcontact voor 220 Volt. Nette plaats maar het
water van de Loire is grauw en aan de overkant steken de schoorstenen en
koeltorens van het petrochemische gebied bij St.Nazaire de lucht in en dat is
nu eigenlijk een uitzicht wat we tijdens de vacantietochten proberen te
vermijden. Verder dus, over de grote hoge brug over de Loire naar St.Nazaire en
verder naar Arzon. Daar is de staanplaats op een groot, glad geasfal-teerd
parkeerterrein met alleen wat vuilnisbakken en ligt midden in een
vacantiewoonwijk. Ondanks de regen maakten wij er toch nog een wandeling en
ontdekten een prachtig strand met schoon zand en fraai rondgeslepen
kiezelstenen. De volgende dag reden we wat rond in Arzon en ontdekten bij de
jachthaven een andere staanplaats. Fraai uitzicht op de jachten en gezellig met
al die winkels rond de haven. Lekker warm brood en warempel…. Een hollandse
krant. Tijdens de nacht werd de wagen gewassen door de hemelse watergeesten,
wat hebben die geplensd.
Geblazen trouwens ook want het
koelkastvlammetje was ook uit. Bij de camping in Arzon is een servicestation
dus hebben we na de koffie de wagen verzorgd. In Lorient zijn we langs de
duitse U-boot bunkers gereden, van dichtbij zijn het echt kolossale bouwwerken
met 6-7 meter dikke daken en muren. Er ligt een franse oude duikboot en daaraan
kun je aardig de afmetingen zien. Later, toen we aan de andere kant van het
water reden op weg naar Guidel Plage kon je het hele complex nog eens zien en
was het nog groter en uitgebreider dan ik vanachter het hek had menen te zien.
De officiële staanplaats in Guidel Plage is voor campers opgeheven en
afgeschermd met de befaamde hoogtestangen. Maar we vonden een prima plek bij de
jachthaven, met wc en water en om te douchen moet je munten kopen bij de
havenmeester maar die is maar af en toe aanwezig.
Pont Aven ontdekten we eigenlijk per
ongeluk. We vertrokken van Guidel Plage op een zondag met bestemming
Concarneau, in Guidel, de eerste plaats die we passeerden ontdekten we dat er
markt was maar ook dat alle winkels geopend waren. Het was er echter zo druk
dat de eerst gevonden parkeerplaats te ver van het centrum was en we maar
doorreden. In de andere plaatsen die we passeerden was alles potdicht. Tot Pont
Aven, daar was alles weer open en gezellig druk. Pont Aven is een heel
pittoresk plaatsje, langs een riviertje met watermolens, een parkje en weer
prachtige Bretonse huizen. We vonden een plaatsje langs de rivier, kochten vers brood en zaten in de zon, kijkend naar
al die toeristen, die voorbij paradeerden. In Pont Aven is ook Guigain geboren
en getogen en veel andere artiesten schilderen en exposeren hier. In Pont Aven
heeft een officiële camper-parkeerplaats met een servicestation en we bleven
hier maar meteen voor de nacht.
Concarneau heeft ook een
overnachtingsplaats, een parkeerplaats bij het station met een servicestation,
je staat er rustig al laat het uitzicht te wensen over. Concarneau is vooral
bekend als grote visserijhaven en vanwege de oude, door wateromringde
vestingstad waarvan de muren nog intact zijn en nog veel middeleeuwse huizen
omsluiten. De huizen zijn bijna allemaal winkeltjes, ijscotenten en
restaurantjes maar het is er toch wel aantrekkelijk om er eventjes rond te
dwalen.
In Penmarch bleek de officiële
camperplaats afgesloten te zijn. Het servicestation en toiletgebouw zijn er nog
wel maar rond de parkeerplaats is een dammetje opgeworpen en boven de ingang
prijkt een hoogtebegrenzer. Maar op een grote kaart van de omgeving wordt
aangegeven dat er nog wel 5 andere parkeerplaatsen voor kampeerauto’s zijn en
die liggen allemaal op zeer aantrekkelijke plaatsen aan zee of aan de
visserijhaven. Wij bleven er 5 dagen en stonden op 3 verschillende plekken. De
omgeving is vrij vlak en met behulp van een bij de VVV gekochte kaart kon
heerlijk gefietst worden. Er staan drie vuurtorens, er is een oudheidkundig
museum, een surfstrand en het is een belevenis om iedere middag in St.Pierre de
vissersvloot binnen te zien varen. Gauw de gevangen en gesorteerde vis
ontschepen bij de veiling en een afmeerplaats voor de nacht zoeken. De vis is
dan door het publiek te volgen naar de veiling waar de visopkopers met een
ongeinteresseerd gezicht in het
veilinglokaal zitten en op de knoppen drukken. Neem een plastic zak mee want
ook aan burgers wordt rechtstreeks verkocht.
Le Guilvinec hadden we al op een van onze
fietstochten ontdekt, ligt ongeveer 10 kilometer van Penmarch, en bezit een
‘Maison de Presse”waarvan de eigenaresse ons verzekerde dat ze zondagsmorgens
om een uur of tien een nederlandse zaterdagkrant zou hebben. We brachten de
door verkeersgeluiden wat onrustige nacht door op het grote parkeerterrein bij
de haven en inderdaad, op zondagmorgen de hollandse zaterdagkrant. Verder is Le
Guilvinec een visserijstad met conservenindustrie en een centrum met nauwe
straatjes en op zondag een uitgebreide markt met tal van kramen, die de
plaatselijke specialiteiten aan vlesswaren, worsten en gebak te koop aanbieden.
St.Pol de Leon. Een heel anders
uitziend deel van Bretagne dan we tot nu toe hebben gezien. Het langschap
begint hogere heuvels en een meer
rotsachtige kust te vertonen. In Telgruc s/Mer reden we eigenlijk verkeerd en
kwamen op een strand terecht, Plage de Trez Bellec, waar we een groot
parkeerterrein ontdekten met een schitterend toilet-gebouw compleet met ( koud
) waterdouches. We gingen verder naar “Point de Espagnoles”en genoten van het
uitzicht op zee en van de geschiedenis want dat plekje is al eeuwenlang van
strategisch belang en dat wordt bewezen door de vele vestingwerken en uit de
laatste wereldoorlog de talloze bunkers. Trouwens heel de Bretonse kust is
bezaaid met de lelijke grauwgrijze bouwwerken waarvan de hoeveelheid doet
vermoeden dat iedere soldaat er wel haast een persoonlijk had toegewezen
gekregen. In Camaret s?Mer, een drukke toeristenplaats ontdekten we de
campeerautoplek maar na bezichtiging van het plaatsje besloten we ons heil
verder te zoeken. In St.Pol de Leon vonden we een boulevard met servicestation
en wc-gebouw met water en bleven we samen met circa 15 andere wagens voor de
nacht staat.
Port Blanc. Als je dit plaatsje op de
kaart wilt zoeken moet je eerst Lannion vinden en dan naar boven naar
Perros-Guirec en dan nog een paar kilometer naar rechts , langs de kust
natuurlijk want onze “motorwoonwa”heet niet voor niets “Villa Zeezicht”. Wat
was het landschap vandaag? Afwisselend, van lieflijk begroeide inhammen tot
akkers vol met artisjokken en bermen met manshoge kleurige hortensias. We reden
op 4-baans wegen en smalle landweggetjes en passeerden redelijk drukke steden
en dromerige verstilde dorpjes met huizen als van grijs suikergoed gebouwd. Zo
ziet graniet eruit als het al een tijdje de eeuwen trotseert, het verliest alle
scherpe hoeken en wordt rond en korrelig. Wij vonden die huizen erg
aantrekkelijk, ze hebben ook allemaal iets eigens, geen twee dezelfde, altijd
wel iets afwijkends te ontdekken. Hier aan kust kun je vaak op twee manieren
naar een plaats rijden, via de snelste, best onderhouden weg of langs de
aangegeven “corniche” wat betekent dat de wegen bochtiger en smaller zijn maar
ook het mooiste uitzicht bieden over zee en kustlijn. In Trecastel stopten we
voor lunch en een fietstochtje en desgewenst kun je er ook overnachten, het is
niet direct aan de zee maar toch dicht genoeg om de zee te horen ruizen. Wij
reden verder en ontdekten Port Blanc waar je wel langs de zee mag staan maar
niet op de parkeerplaats met toilet. Toen we uitgekeken waren op de capriolen
van de leerlingen van de zeilschool in hun kleine zeilbootjes en catamarans
hebben we de camper op het parkeerterrein gezet en een rustige nacht beleefd.
Tussen Cap Fréhel en Fort La Latte is
een kampeerautoplek, enig gerief is er niet maar je staat vlak aan zee, wel erg
hoog erboven maar met een meesterlijk uitzicht en op zondag komt er een bakker
brood en croissants verkopen, dat stond tenminste op een bord. Jammer genoeg
was het geen zondag en moesten we eerst rijden voordat we vers brood konden
kopen. Van Port Blanc reden we over Tréguier, Lezardrieux en Paimpol, vandaar
even naar L’Arquest waar de veerboten naar het eiland “Ile de Bréhat”
vertrekken. Op de parkeerplaats mag je ook overnachten en je kunt er genieten
van de typische roze rotspartijen want dit is een stukje van de roze kust.
Je ziet het ook aan de huizen waarin
dat roze gesteente verwerkt is. Plouha, St.Quay-Portrieux en St.Brieuc en toen
naar Pleneuf-val-André waar we de D786 langs de kust namen en zo hier op deze
staanplaats terechtkwamen.
St.Valery en Caux. We krijgen haast, zijn bijna een maand onderweg en moeten naar huis. We
rijden toch over niet-tolwegen, de N-wegen zijn prima te berijden, soms 2-baans
en soms opeens weer 4-baans, in de verte zien we “Le Mont Saint Michel”liggen
en bij Avranches passeren we een “skyhighe”brug. Caen passeerden we vis de rondweg en slaagden er toch weer in de
N-weg te bereiken terwijl alles erop gericht leek ons de tolweg op te leiden.
In “Pont L’Evéque reden we door een straat vol met prachtig
onderhouden/gerestaureerde middeleeuwse huizen en dat plaatsje hebben we dan
ook geoormerkt voor een volgend bezoek. Vlak voor Honfleur de weg op naar de Pont
de Normandie en toen ging het franken kosten. Eerst voor de weg naar de brug en
dat was maar Fr3, toen de brug Fr33 en de weg na de brug weer Fr5,5. In Fecamp
was de kampeerautoplek bezet door de kermis dus reden we verder naar St.Valery
waar we aan de voet van de krijtrotsen een prachtige plaats vonden en zo’n 35
andere wagens, die al keurig opgesteld stonden met een meter tussenruimte. Toch
best een leuke plek, niet tever van het centrum, vlak bij de haven en strand en
tegen de parkeerplaats aan een groenstrook weer je gezellig kunt zitten.
Vanaf de havenhoofden dook de
plaatselijke jeugd het water in en vaag kon je in de verte de engelse kustlijn
onderscheiden.
Nabeschouwing
Fecamp was onze laatste vakantieplek,
de volgende avond stond de camper weer bij ons huis en konden we weer beginnen
de spullen heen en weer te slepen.
We hebben genoten van onze tocht, van
de omgeving die we te zien kregen, van de blauwe zee, de haventjes, de kerken
en kastelen, maar vooral van de specifieke Bretonse huizen. We hebben genoten
van de gastvrijheid want waar vindt je zoveel vrije staanplaatsen zo dicht bij
elkaar aangeboden en van een hoog gehalte.
De terugweg ging dus snel, ondanks het
feit dat we steeds zo dicht mogelijk langs de kust wilden rijden. We zagen wel
dat de gastvrijheid aan de franse noordkust duidelijk verminderd, ze houden er
niet van campers. Boven veel parkeerterreinen de beruchte hoogtebalken en ook
veel meer camperen-verbodsborden.
Maar Bretagne heeft ons hart gestolen,
daar komen we zeker weer.
Literatuur: Facil en Route 2001, Pro Mobil Stellplatz Atlas 2001,
Acti Campinggids 2000.